Priester Pradip

Het verhaal van de libelle
Blijf niet staan bij mijn graf en ween
Wat je aan de mensen hebt gedaan
Jezus over bloemen en vogels
De symboliek van de vlinder
Vanuit de bron stromend naar zee
Jij bent zoveel
Job 19
De eerste Psalm
Gebed bij de stervende (eventueel met zalving)
Gebed bij de overledene
Zegenen van de kist (vier natuurelementen)

Het verhaal van de libelle

Larven van libellen leefden in het donkere water van de vijver.
Ze hadden het gevoel dat er toch iets meer moest zijn
dan die vijver, dan dit leven op de bodem.
Er was iets hogers waarnaar zij verlangden,
sterker nog, dat hogere riep hen en sprak hen aan.
Maar ze konden het niet begrijpen, het bleef een mysterie.
Ze merkten wel dat er af en toe soortgenoten
via de rietstengels omhoog kropen
en plots uit het water verdwenen
om nooit meer terug te komen.
Ze wilden dat mysterie ontrafelen
en spraken af dat de volgende die naar boven zou klimmen
terug moest komen om de anderen te vertellen
wat er daarboven was.
Op een zekere dag was het zover,
een van hen voelde de drang om het hogerop te zoeken,
om het leven in het water achter zich te laten
en hij beloofde om zeker terug te komen.
Maar toen hij boven het wateroppervlak kwam,
begon voor hem een nieuw bestaan,
daarboven was alles anders, het was er prachtig.
Hij genoot van de warmte en de schoonheid.
Op het moment dat hij eraan dacht om terug te keren
naar zijn vrienden beneden in het donkere water,
veranderde de larve in een libelle met grote kleurrijke vleugels
en hij vloog weg, dat gevoel was onbeschrijfelijk.
Hij zag wel zijn vrienden in het water, maar zij zagen hem niet.
Er was geen weg terug
om te gaan vertellen wat er gebeurd was.
De libelle sloeg zijn vleugels uit en vloog zijn nieuwe,
wijde wereld in, blij en vol verwachting.
En zijn vrienden dan?
Ach, dacht hij, die zouden toch ook ooit eens hierheen komen.

Blijf niet staan bij mijn graf en ween

(naar het gedicht ‘Do not stand at my grave’
van Clare Harner en Mary Elizabeth Frye)

Blijf niet staan bij mijn graf en ween,
ik ben daar niet; ik slaap niet.

Ik ben in vuur, in lucht en zee,
de diamanten op de sneeuw,
ik ben het zonlicht op het rijpend graan,
maar ook de regen die zachtjes valt.

Als je ontwaakt, ben ik voor jou
vogels die vliegend in de lucht,
cirkels van stilte maken in hun vlucht.
Ik ben het sterrenlicht in donkere nacht.

Ik ben de bloemen in hun bloei,
de stilte die jouw leven vult,
ook het gefluit van vrolijk vogelzang.
Ik ben in alles wat jij bemint.

Blijf niet staan bij mijn graf en ween,
ik ben daar niet; ik slaap niet.

Wat je aan de mensen hebt gedaan

(Naar Matteüs 25, 34-40)

Voor alle goede mensen heeft God een plaats, ook na de dood.
Hij zal zeggen: “Kom bij mij!
Want Ik had honger en jij hebt Mij te eten gegeven,
Ik had dorst en jij hebt Mij te drinken gegeven,
Ik was vreemdeling en jij hebt Mij opgenomen,
Ik was naakt en jij hebt Mij gekleed,
Ik was ziek en jij hebt Mij bezocht.”
Maar wij mensen antwoorden tegen God:
“Wanneer hebben wij Jou dan gezien op deze aarde?
Dit alles deden we voor mensen, waar was Jij?”
God zal eenvoudig antwoorden:
“Alles, hoe klein en onopvallend ook,
wat je aan de mensen hebt gedaan, heb je aan Mij gedaan.”

Jezus over bloemen en vogels

(Naar Matteüs 6, 25-34)

Jezus wandelde eens in een tuin vol kleurrijke bloemen, het was prachtig weer, in de hemelsblauwe lucht scheen de warme zon en vogeltjes floten hun vrolijkste liedjes. Ook Jezus was blij en genoot van al het moois om zich heen. Plots dacht Jezus aan de mensen die zich zoveel zorgen maakten over van alles en nog wat. Hun leven is waarschijnlijk zwaar om te dragen, dacht Jezus in zichzelf. Daar kwam een vlinder aangevlogen om op de hand van Jezus even uit te rusten… Jezus zei tegen de vlinder: ‘Wat ben jij licht en met jouw kleuren maak je het leven mooi. Konden de mensen ook zo leven, wat minder bezorgd, en met meer vertrouwen in God die altijd voor ons zorgt. Jij, vlinder, hebt een kort leven, net zoals de bloemen en de vogels en ja, ook de mensen, maar ik weet dat God een tuin heeft gemaakt waar de zon nooit meer ondergaat, waar bloemen en vlinders en alle mensen zullen leven in liefde, zonder angst of pijn, want de dood bestaat daar niet meer.’ Toen Jezus uitgesproken was vloog de vlinder weg de hemelsblauwe lucht in, totdat Jezus hem niet meer kon zien.

De symboliek van de vlinder

(Bijbelfragment 1 Korintiërs 15, 43-44 uit de Bijbel in Gewone Taal, 2014)

De apostel Paulus schrijft in één van zijn brieven over het leven na de dood. Hij verkondigt zijn geloof in de verrijzenis, maar dat roept ook vragen op. Bijvoorbeeld, hoe zal ons lichaam er uit zien in de hemel? Paulus zegt: ‘Nu hebben we een lichaam dat sterfelijk en zwak is, en weinig voorstelt. Dat is het lichaam dat sterft. Maar als we opstaan uit de dood, zullen we een ander lichaam hebben, een lichaam dat onsterfelijk, krachtig en schitterend is. Ons aardse lichaam sterft. Maar we zullen met een nieuw lichaam opstaan uit de dood. Dat lichaam is een hemels lichaam.’ Paulus verwijst ook naar het zaadkorreltje dat in de aarde sterft, maar daarna tot leven komt en een plantje wordt. Het plantje ziet er totaal anders uit dan dat zaadkorreltje. Wij kunnen als voorbeeld ook de levensloop van een rups nemen. Uit een klein, bijna onzichtbaar eitje groeit een rups. De rups weet niet dat ze ooit zo’n eitje was. Op het einde van haar leven wordt de rups een cocon, zij is dood, want we zien haar niet meer. En toch gebeuren er wonderlijke dingen in de cocon, in stilte groeit er nieuw leven. In een nieuwe geboorte ontpopt een kleurrijke vlinder. De rups krijgt in dit leven na de dood vleugels van vrijheid, de hemel is nu haar thuis. Ook voor ons is er een hemelse toekomst. Wij weten niet hoe die er zal uitzien, we zullen er wellicht onze ogen niet geloven.

Vanuit de bron stromend naar zee

(Herschreef ik naar een eigen liedtekst ‘Vanuit de bron stromend naar zee)

Wij zijn op weg doorheen dit leven zoals rivieren naar de zee, van alles wat de oevers ons ook geven is er niets van wat wij voorgoed kunnen meenemen. Wij stromen als rivieren door zovele landen: het land van de glimlach, het land van stil verdriet, land van de hoop en het sterke verlangen, het land van de bron die we ooit verlieten. Langs de kant bloeien de bloemen van onze inzet voor elkaar, de heldendaad, het klein gebaar. Onderweg komen we veel tegen; geluk, maar ook tegenslagen, vloek en zegen, warmte en koude, bergen en dalen, soms een ravijn. Ooit bereiken we onze bestemming en is de reis voorbij want dan begint voor ons een nieuw bestaan, dan gaat voor ons de hemel open, wij worden enkel nog maar liefde in Gods naam. Wij zijn op weg om thuis te komen vanuit de bron stromend naar zee, een zee van liefde zo diep en wijd en eindeloos. Na onze reis op aarde komen we thuis bij Jezus die ons staat op te wachten, bij Hem zijn we gekend, bemind en geborgen, kunnen wij voluit leven voor altijd, voorgoed.

Jij bent zoveel

(Herschreef ik naar een eigen liedtekst ‘Stil verdriet’)

Jij bent nu de wolken in de blauwe lucht, jij bent de ster in mijn donkerste nacht. Jij bent de bloemen, de zonneschijn, jij bent er altijd, waar ik ook aan je denk.

Jij bent nu mijn tuin vol herinneringen, jij bent mijn vreugde, maar ook mijn stil verdriet. Heel diep in mij leef ik sterk verbonden met wie jij bent; kostbaar deel van mijn ziel.

Jij bent meer dan slechts herinnering, jij bent in de woorden die ik spreek. Jij bent nu grenzeloze liefde, jij bent zoveel en overal om mij heen. Jij bent de naam die geschreven staat met alle letters van stil verdriet.

Jij bent de vragen, maar ook de antwoorden, jij bent de tranen die niemand ziet. Voor altijd ga jij nu mee op mijn levensweg, jij kan mij niet verlaten want waar ik ben, zal jij zijn, jij bent zoveel en overal om mij heen.

Job 19

(Naar een tekst van Peer Verhoeven)

In het Oude Testament staat een verhaal over Job, een vrome, gelovige en welstellende man die een gelukkig leven leidde, maar op zekere dag zwaar ziek werd en de ene tegenslag na de andere moest verwerken. Heel zijn leven werd overhoop gehaald, waar was die goede God nu? Zijn vrienden stelden hem deze vraag over God en het lijden en of hij nu nog zo geloofde dat God liefde is. Job antwoordde: “Ik hoop dat mijn woorden zullen opgeschreven worden, niet alleen in een boekrol, maar zelfs met een stift van ijzer en lood, voor altijd uitgekapt in de rotsen, want wat ik zeg zal de eeuwen trotseren. Ik geloof en weet dat mijn redder leeft, Hij zal voor mij opkomen, mij recht doen, ook al heeft mijn lichaam zoveel geleden. Ik geloof dat ik zonder dit lichaam God zal zien, met nieuwe ogen zal ik hem aanschouwen, na mijn dood zal ik volop in zijn liefde leven. Schrijf dus deze woorden op, kap ze uit in steen en vul ze met lood, want wat ik zeg en geloof is voor eeuwig en altijd.”

De eerste Psalm

Een mens gaat gelukkig door het leven als hij de wijsheid van zijn eigen hart volgt. Een mens gaat rustig door het leven als hij zich niet laat overdonderen door wat nieuwe tijden allemaal meebrengen. Ja, gelukkig is de mens die op God kan vertrouwen, die in God zijn diepste vreugde vindt. Zo’n mens is als een grote boom, geplant aan een bron van levend water. Een boom die vele goede vruchten geeft, die nooit verdorren kan, want al zijn kracht haalt hij uit het levende water. Gelukkig is de mens die uit pure goedheid zijn leven deelt met anderen. Een mens die gelooft in liefde en die liefde in alles gestalte geeft raakt bekend bij andere mensen als een vriend, iemand om van te houden. God draagt zorg voor zijn mensen. Hij is voor hen bron van leven over alle grenzen heen. De vele vruchten die mensen voortbrengen blijven bestaan omdat ze gezegend worden door Gods eigen Naam.

Gebed bij de stervende (eventueel met zalving)

Verzoend

Wij bidden om dit mensenleven, met alle liefde en gebreken, met alle goeds en oneffenheden, dat het in Gods barmhartigheid verzoend en gezuiverd mag zijn. Dat God hier en nu aanwezig is in de liefde die wij voelen voor jou, (N). Amen.

Handoplegging

God is een beschermende God, Hij is aanwezig in al onze levensfasen, Hij is het dak boven ons hoofd, Hij beschut ons tegen regen en wind. Hij houdt ons de handen boven het hoofd.

Zegening en zalving

Wij zegenen nu jouw lichaam, (N), zoals bij het begin van jouw leven tijdens het doopsel in de namen van God, de Vader die zegt: ‘Ik zal er altijd voor jou zijn’, de Zoon die ons leert elkaar lief te hebben en de Geest die deze wereld kan vernieuwen. Ik zalf met olie je hoofd en handen, teken je met de liefde van Jezus en vervul je met zijn Geest. Dat de liefde van onze God je gedachten vult en vrede in je handen legt.

Wij bidden voor jou, (N), in liefdevolle verbondenheid. Straks verlaat je geest jouw lichaam, we willen het begeleiden met al onze liefde en vertrouwen er op dat je een thuis zal vinden aan de overkant van dit leven in Gods liefde. We bidden dat je verlost mag worden van angsten en pijnen en dat je herboren mag worden in het leven van hierna. Mocht je gaan in vrede. (N), ga door de poort van dit leven naar het volgende, onze liefde reist met je mee, je bent niet alleen. Ga met Gods zegen, in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Amen.

Gebed bij de overledene

Inleiding

Laten we hier met al onze liefde samenzijn rond het verstilde lichaam van (N), haar geest, haar ziel is niet veraf, wij zijn samen in haar aanwezigheid en bidden in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Amen.

Nu aan haar leven een einde is gekomen kunnen wij niet anders dan met open handen haar toevertrouwen aan het leven van hierna. Zij mag terug verbonden zijn met haar man (N), met (N) en allen die haar zijn voorgegaan.

Om deze mens, bij ons geliefd, bij God gekend, maar ons nu ontvallen, zijn wij stil in eerbied voor haar leven.  Nu zij gestorven is kunnen we haar niet anders gedenken dan in het licht van dankbare herinneringen, dan in het licht van Gods eeuwige liefde.

Wij bidden: God zie met liefde naar ons om, want wij botsen op de grenzen van het leven, leeg zijn onze handen, verdriet vult ons hart. Nooit meer zullen wij haar stem horen, haar warmte voelen. Uw Naam noemen wij, uw nabijheid zoeken wij in onze onmacht. Want met de dood weten wij geen raad. (N) is gestorven, maar ook iets van ons zelf ging met haar dood. Dat bindt ons hier aan elkaar, aan U. Ontbreek ons niet, blijf ons nabij. Want U bewaart ons voor het donker, U overbrugt de leegte waar wij verloren raken in ons verdriet, U bent het luisterend oor voor onze vragen, de hand die ons vasthoudt. U bent onze herder, bij U komen wij voorgoed thuis.

Psalm 23

De Heer is mijn herder, het ontbreekt mij aan niets. Hij laat mij rusten in groene weiden en voert mij naar vredig water, hij geeft mij nieuwe kracht en leidt mij langs veilige paden tot eer van zijn naam. Al gaat mijn weg door een donker dal, ik vrees geen gevaar, want u bent bij mij, uw stok en uw staf, zij geven mij moed. U nodigt mij aan tafel voor het oog van de vijand, u zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over. Geluk en genade volgen mij alle dagen van mijn leven, ik keer terug in het huis van de Heer tot in lengte van dagen.

Onzevader – Weesgegroet

Afsluitend gebed en zegen

God, blijf ons nabij en doe opengaan voor (N) een nieuwe wereld, een leven in eeuwigdurende liefde. In de nacht van ons verdriet zullen wij het daglicht niet vergeten, wij reikhalzen naar uw licht, naar de zon die U over ons doet opgaan. Doe (N) binnengaan in uw land van rust en vrede dat genoemd wordt met uw naam. Licht van licht, ontferming, hemel, liefde is uw naam. Dat (N) bij U komen mag in vrede, door het vuur gegaan, haar laatste leed geleden. Noem haar bij haar naam, vuur van liefde, eeuwig leven, nieuwe aarde, doe haar binnengaan in uw land van rust en vrede. Zegen ons met het licht van uw ogen, doe ons wonen in uw zegen; Vader, Zoon en heilige Geest. Amen.

Zegenen van de kist (vier natuurelementen)

We vormen hier een liefdevolle kring rondom (N) die we voor het laatst in ons midden hebben. Wij vertrouwen zijn/haar lichaam toe aan de bron van liefde, aan de God van alle leven en wij bidden: “God, herinner (N), de naam die U ooit geschreven hebt in de palm van uw hand, zegen die naam, zodat die nooit wordt vergeten, maar onuitwisbaar deel mag uitmaken van ons hart.”

Blijf geborgen in je naam. Wees als een mens gezegend,
om wat je hebt gezegd, en om wat is verzwegen.
Om vriendschap en begrip, geduld en ook vergeven.
Om je wezen, zwak en sterk. Leven is een mensenwerk.

Het lichaam van (N) heeft dankzij de vier natuurelementen kunnen leven, beminnen, werken, genieten. Als mens zijn we nu eenmaal onderdeel van moeder natuur, niet meer en niet minder. We worden geboren doorheen het vruchtwater, we ademen de lucht in en uit, met vuur en hartstocht leven we ons leven op moeder aarde, de aarde die ons draagt en een woonplaats geeft. We zegenen dit lichaam met het vuur op de kaarsen, met de aarde waarop bloemen bloeien, met het water dat als regen neerdaalt met de lucht als geurige wierook, ons gebed dat opstijgen mag tot bij God.

Blijf geborgen in je naam. Wees als een mens gezegend,
om wie je hebt getroost, gedragen in gedachten.
Je liefde en je hoop, de keren dat je lachte.
Wisselvallig is het tij, voor wie mensen kunnen zijn.

Laten we afscheid nemen van dit lichaam, het toevertrouwen aan moeder aarde en aan de levende God. Dat (N) mag vertoeven aan de overkant van dit bestaan, in het land van rust, vrede en de volheid van liefde, in het oord van verbondenheid over grenzen heen dat ook ooit onze woning zal zijn, voorgoed.

En mocht de zegen die (N) voor ons was over ons dalen en ons sterken om een zegen te blijven voor elkaar in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Amen.