Priester Pradip

Je plaats kennen

Bij de 22e zondag door het jaar (C-cyclus)

Jezus zet met deze mooie vergelijking
sommige mensen op hun plaats.
Zij die hun plaats opeisen, zullen het verliezen,
zij die hun plaats kennen, worden gezien
en mogen meetellen in Gods nieuwe wereld.
Jezus heeft ons in zovele verhalen
en in concrete daden het voorbeeld gegeven
van een eenvoudig leven.
Laat je geen meester noemen, leert Jezus ons,
blijf leerling, je leven lang.
Laat je niet dienen, maar wees zelf diegene die dient.
Neem de plaats in van de slaaf,
maak je klein om anderen de voeten te wassen.
Jezus leeft in een wereld omgekeerd,
wie laatst is komt eerst, vernederden worden opgetild,
blinden zien, doven horen, lammen lopen,
heersers worden slaven en slaven gaan vrijuit.

Wie net als Jezus in eenvoud leeft
vindt rust voor zijn ziel,
die gaat voor anker in een veilige thuishaven,
die weet zich geborgen in Gods liefde,
zoals zo mooi uitgedrukt in Psalm 131.

God, U kent mij,
niet trots is mijn hart,
niet hoogmoedig mijn blik,
ik zoek niet wat te groot is
voor mij en te hoog gegrepen.
Nee, ik ben stil geworden,
ik heb mijn ziel tot rust gebracht.
Als een kind,
stil op de arm van zijn moeder,
zo is mijn ziel in mij.
(naar Psalm 131 NBV21)

Jezus leert ons de eenvoud.
Jezus laat ons rust en vrede vinden
op de vierkante meter waarop wij
een plaats vinden in dit leven
om mens te zijn met anderen
en tevreden te zijn met wat God
met ons voorheeft.

Ik wil deze bezinning eindigen met een mooie vergelijking
over je plaats kennen in het leven.
Wie tot vrede en rust is gekomen
voelt zich overal op zijn plaats.

Denk eens aan een rups.
Het grootste deel van zijn leven brengt hij door op de grond,
bang van vogels en beschaamd over zijn lot en gestalte.
“Ik ben het uitschot van alle schepselen”, denkt hij,
“lelijk, afstotelijk en gedoemd om langs de grond te kruipen.”
Maar op een dag vraagt moeder natuur hem een cocon te maken.
De rups is verwonderd – hij heeft nog nooit een cocon gemaakt.
Hij denkt dat hij zijn eigen graf moet maken
en bereidt zich voor om te sterven.
Verontwaardigd over het leven dat hij voorheen leidde,
doet hij nogmaals zijn beklag bij God.
“Ben ik eindelijk gewend aan mijn plaats op aarde,
ontneemt U me nu het weinige wat ik heb.”
Wanhopig sluit hij zich op in de cocon en wacht zijn einde af.
Enkele dagen later stelt hij vast
dat hij veranderd is in een prachtige vlinder.
Hij kan in de lucht vliegen en hij merkt dat mensen hem bewonderen.
Hij verbaast zich over de zin van het leven
en over wat God met alles voorheeft.